Het verdwenen Dollarddorp Westerreide
Westerreide of Reide is een middeleeuws kerkdorp geweest waarvan het grootste deel in de loop van de zestiende eeuw is verdronken in de Dollard. De dorpskern heeft op de Punt van Reide gelegen op de rechteroever van de rivier Reider Ee, vlak bij de sluis die hier omstreeks 1200 in de riviermonding is gebouwd. Het tweelingdorp Oosterreide heeft volgens de geschiedschrijver Ubbo Emmius aan de oostzijde de rivier gelegen. Ooster- en Westerreide vormen tevens de moederdorpen voor de veenontginningsnederzetting Reiderwolde. Op de Punt van Reide zijn nog altijd de resten van het verdwenen dorp te vinden. De kern van het dorp Westerreide bestaat in die tijd uit hoge akkerlanden rond de kerk. Een document uit 1496 noemt de 'Hoghehoernewech' en de 'Meetwech' (Bron: Wikipedia).
Uitsnede van een kaart van het oude Reiderland gemaakt door Ubbo Emmius in 1645 naar Willem en Joan Blaeu in Amsterdam. Op deze uitsnede (1277) zijn Oosterreide en Westerreide nog duidelijk herkenbaar. Bron: Wikipedia. Licentie: Public Domain.
Parochie Oosterreide en Westerreide vormen oorspronkelijk de parochie Reide. De abdij te Werden is hier en in het nabijgelegen Fiemel reeds in het begin van de tiende eeuw gegoed. Wanneer de parochie is gesplitst, is onbekend. Beide worden - met een vicarie [1] - nog genoemd in de parochielijst van 1501 onder de proostdij Hatzum [2], maar rekenen zich al geruime tijd als te behoren bij het Oldambt (zie Oosterreide). Oosterreide is kort nadien door de Dollardinundatie ondergegaan, Westerreide weet het bestaan nog enkele decennia te rekken. Een lijst uit omstreeks 1520 van landeigenaren in het Termunterzijlvest noemt onder Reiderhamrik het 'Clooster toe Reyde' met 48 grazen, de 'Reyder hilligen' met 70 grazen; in Fimelerhamrik heeft het klooster dan 35 grazen en de 'Reyder hilligen' 12 grazen. Het kerkenland is daarna echter snel gereduceerd.
Een andere lijst van landeigenaren te Reide, Fiemelen Termunten, daterend uit omstreeks 1520(?), noemt de pastoor met 19, de kerk met 12 en de koster met 7 grazen terwijl 'De susters myt den esch' met 24 grazen worden vermeld; de lijst van omstreeks 1548(?) noemt de pastoor hier nog.
De zusters, 'de hilligen', pastoor en koster komen voor in een lijst van 1541 van personen die willen 'dijken' tussen Reide en Dallingeweer [3]. In de tussenliggende tijd – onder het Gelderse bewind over Groningen – blijkt het kerspel omstreeks 1530 enkele malen de schatting te zijn kwijtgescholden [4]. Het klooster wordt in die tijd opgeheven.
Op 10 november 1535 wordt het met de bijbehorende landerijen aan Stadhouder en Hoofdmannen overgedragen onder de verplichting 'omme de oostersche dijken met dat hovet aldaer en dat kerckhoff te Reide' te onderhouden [5}. Het klooster staat te Oosterreide; de enige vermelding aldaar is van 1496 [6]. In de kapittelverslagen van de orde der dominicanen uit 1494 wordt aangegeven dat de broeders van het klooster te Winsum naar Groningen moeten en de zusters van het klooster te Reide het gebouw te Winsum krijgen [7]. Hiervan is echter niets terechtgekomen. Evenmin wordt in 1528 een plan gerealiseerd van verplaatsing naar Lucaswolde [8]. Blijkbaar is het klooster inmiddels geruïneerd. Stenen van het klooster worden naar Delfzijl vervoerd [9]. Als rechtspersoon blijft het klooster blijkbaar nog enkele decennia gehandhaafd, gezien de aangehaalde vermelding van landbezit alhier in 1541.
Op 4 december 1574 delen Burgemeesteren en Raad van Groningen mee dat 'tot noodtlycken bevestinge der kercke tot Reyde wal ongeveerlyck drie dagen van noden sijn' en roepen zij de ingezetenen van het Oldambt op tot werkzaamheden alhier [10]. Op 22 februari 1575 wordt besloten 'de Schanse edder vestinge om der kercke ' te Reide weer af te breken [11]. In 1576 wordt wederom tot versterking van de post overgegaan – in dat jaar wordt afgerekend voor de kosten van bezorging van een mandaat 'van de kerke tho reyde mit graften ende wallen tho bevestigen' [12].
In 1578 blijkt de klok van de kerk alhier door de vijand (dat wil zeggen de Geuzen) geroofd te zijn [13]. Op 2 augustus 1581 deelt de secretaris van de stad Groningen Alting mee dat de vijand 'Reyde ende Reyder karcke all erovert' [14] heeft.
In 1604 [16] en op 18 november 1609 blijken er echter nog troepen te Reide te liggen [17]. Op 10 september 1604 is sprake van land bij het kerkhof te Reide, op 20 maart 1606 van land gelegen 'tot Reyde oude kerckhoff' [18]. Kremer en Westendorp vermelden dat het kerkhof in hun tijd nog aanwezig is [19].
Steenhuis In Westerreide heeft zich een steenhuis bevonden, dat op fantasierijke kaarten uit de het laatst van de zestiende eeuw Homborgh wordt genoemd. In mei 1413 wordt dit steenhuis bezet door de stad Groningen, vermoedelijk om de Reiderzijlen te bewaken. Kort daarvoor zijn de sluisdeuren tijdens een vijandelijke aanval vernield. Hierdoor zou volgens de kroniek van tijdgenoot Johan van Lemego de Dollard zijn ontstaan. De overlevering geeft later de schuld aan de edelman Tidde Wyneda, die het steenhuis voor 'Emmeko ende zin broders Zeken kinderen to Reyde' beheert. Hij moet kort daarna vluchten; het verhaal gaat dat hij vervolgens weigert de kapotte dijken te laten herstellen.
In 1426 stuurt de stad Groningen opnieuw vijftig man als bewaking naar het Borchhuis te Reyde. Daarna schijnen de oorspronkelijke bewoners te zijn teruggekeerd; de hoofdeling Lyupko Sebes (Bunninga) treedt dan op als rechter. In 1462 blijkt de borg echter in handen te zijn geraakt van de krijgshaftige hoofdeling Menno Houwerda van Termunten, een van de felste tegenstanders van de stad, die zich inmiddels in Appingedam heeft gevestigd. Volgens een latere getuigenverklaring heeft hij de oorspronkelijke borgbezitter verjaagd. Niet veel later neemt de stad Groningen definitief het heft in handen.
Het verdwijnen van Westerreide Westerreide heeft stevig te lijden onder de stormvloeden die steeds meer land in zee laten verdwijnen. Al in 1427 wordt gesproken over een nooddijk van Westerreijde up in der Wolden; in 1454 wordt een dijk gelegd van Reide naar Finsterwolde, die echter maar een jaar of twaalf standhoudt. Het landverlies zet pas goed in na de Cosmas- en Damianusvloed van 1509. Omstreeks 1525 wordt een nooddijk van Fiemel naar het verdronken buurtschapje Zwaag bij Woldendorp gemaakt, waardoor het Reiderhamrik definitief buitendijks komt te liggen. Kort daarna verdwijnt Oosterreide in de golven. Een volgende nooddijk van Reide naar Dallingeweer, die in 1531 voltooid wordt, krijgt de veelzeggende naam Costverloren.
Omstreeks 1520 zijn er nog 17 boeren in Westerreide, die samen zo'n 300 ha land gebruiken. Bij iedere stormvloed wordt het dorpsgebied echter kleiner, zodat de stad Groningen zich gedwongen ziet een deel van de landerijen in beslag te nemen. Dit om de Oostersche dijcken van het Klei-Oldambt met de stenen strekdam ter bescherming van het 'kerckhoff' te Reide in stand kunnen te houden. Het kerkhof zelf wordt keer op keer opgehoogd, zodat men volgens de kroniekschrijver Abel Eppens wel drie lagen doodskisten boven elkaar vindt. Toch heeft het dorp nog in 1561 een dorpspastoor. Er staan boerderijen en een hele serie huizen, die in 1569 door de watergeuzen worden geplunderd. Rondom het dorp liggen nog enkele afbrokkelende eilanden. Een ervan heet de Lidden, een kwelder ten zuidoosten van het dorp aan de rand van het Jansumergat. De ander is de Esch achter Reyde, waarschijnlijk het oude akkerland op de oeverwal ter hoogte van Oosterreide. In 1567 krijgen de inwoners opnieuw te horen dat ze zich harder moeten inspannen om de bressen te repareren die het water heeft geslagen in de 'Lijdden ende inden Esch aldaer'. Laurentius Michaelis karteert in 1579 twee eilandjes die hij Bousick en 'Neder Bousick' noemt. Jacob van der Mersch tekent op zijn Dollardkaart uit 1574 een drietal eilandjes, waarvan er een Gare en een ander Blencke heet. Dit laatste eiland is waarschijnlijk de Ludeblencke, een restant van de Lidden dat de stad in 1604 met het oog op toekomstige inpolderingen aankoopt; deze Lude Blinken worden nog in 1761 vermeld.
De Reyderhorne is echter een belangrijk strategisch punt. In 1574 de dorpskerk voor het eerst tot vesting tegen de watergeuzen ingericht, maar de maatregelen worden het daaropvolgende jaar weer ongedaan gemaakt, omdat ze het dijkonderhoud hinderen. Vanaf 1580 wordt het dorp daadwerkelijk oorlogsgebied. Rond de kerk verrijst een schans. In 1589 is het definitief gedaan met het dorp. Willem Lodewijk laat dan een tweede schans met vier bastions bouwen op het uiterste oostpunt van de Punt van Reide. De schans op de locatie van het voormalige dorp wordt daarbij geslecht en de kerk wordt gesloopt.
Nog tot rond 1830 worden de locatie van het oude dorp en de nieuwe schans bewoond. Zowel begin 18e als begin 19e eeuw staat op de plek van Westerreide een huis en op de plek van de tweede schans twee huizen. Dit geheel staat bekend als het gehucht Reide. In de Tweede Wereldoorlog plaatsen de Duitsers zoeklichten op de plek van de vroegere tweede schans als onderdeel van de Batterie Fiemel ter bewaking van het luchtruim rond Emden. Ook wordt er dan een barak geplaatst. Kort na deze oorlog wordt de barak tijdens een stormvloed weggevoerd met de golven.
Vicarie Het parochieregister uit 1501 noemt hier nog een vicarie [20]. De schattingenlijst van omstreeks 1500 noemt hier twee priesters [21].
Pastorie en de pastoor Eppe komt als pastoor alhier voor 16 februari 1441 [22]. Theodoricus Esynck de Westerwolde priester en pastoor alhier, verkrijgt 26 september 1461 toestemming om gedurende zeven jaren tijdens zijn studie de inkomsten van zijn pastorie te genieten en eventueel een ander beneficie (een andere kerkelijke inkomstenbron) te aanvaarden [23]. Verwant aan hem zal zijn geweest Everardus filius Joannis Essynck de Westerfolt, Frisius orientalis, in 1498 als student in de rechten te Keulen ingeschreven [24].
Abelus pastoor alhier, komt voor 22 juni 1496 [25] en in 1501 [26] zonder aanduiding van zijn hoedanigheid doch zeker als pastoor; terstond op de plaatsnaam volgt zijn naam; de volgende regel bevat slechts de aanduiding 'vicarius' ten teken dat hier ook een vicarie is geweest.
N.N. komt als pastoor alhier voor in de lijst van 1548(?), met onder meer de koster [27].
Johan van Barmentloo in 1534 kapelaan te Delfzijl, is volgens een ongedateerde, door Feith op 1551 gesteld stuk pastoor alhier geweest; ten behoeve van het onderhoud van de Oosterse dijken resigneert hij destijds ten behoeve van de stad Groningen. Dat wil zeggen dat hij dit ambt neerlegt en het overdraagt aan de Stad. Hij heeft nog een dijkschuld van 18 Emder gulden. Hij heeft te Reide en jaarlijks inkomen van 40 Emder gulden. Hij verzoekt Burgemeesteren en Raad om Albert Coenders er op te 'vergen' dat hij niet langer lastig gevallen wordt subsidiair dat zijn resignatie als betaling wordt gezien [28].
Wellicht is hij dezelfde als Johan van Warmenloo wiens supplicatie (verzoekschrift) die niet bewaard is gebleven, op 31 maart 1572 door de hertog van Alva aan Burgemeesteren en Raad van Groningen en de bisschop van Groningen wordt doorgezonden [29].
Westelijkste deel van de Punt van Reide (natuurgebied). Rechts de dijk die heeft gediend voor de westelijke afsluiting van de vroegere sluis. Bron: Wikipedia. Auteur: Hardscarf, 5 mei 2016. Licentie: Creative Commons Attribution-Share Alike 4.0 International.
Geretateerde artikelen:
Bronnen: Redmer H. Alma, 'Landeigenaren van Reide, Fiemel en Termunten (eerste helft 16e eeuw)', in: Gruoninga 55 (2010), p. 140-144. (PDF-bestand). Gruoninga in mijn bezit (Red.) - Groninger Archieven: zes lezingen over de geschiedenis van de Punt van Reide, 17 maart 2016, geraadpleegd 2 augustus 2021.
Noten (en bronnen):
Gebruikte afkortingen in noten en bronnen: AAU - Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht
|